Niet iedereen stond even welwillend tegenover het plan. De AKF, die grensde aan de westzijde van het te ontwikkelen gebied, voorzag problemen. In de fabriekshal was soms sprake van een forse geluidsproductie en bovendien meende het te worden ingebouwd, zodat van een eventuele uitbreiding later geen sprake meer kon zijn.
Om de geluidsoverlast tot het vereiste minimum terug te brengen waren grote investeringen nodig. Om tegemoet te komen aan de bezwaren werd voorgesteld een extra marge van 125 meter tussen het woongebied en het haventerrein te laten.
In een gesprek tussen de gemeente en de AKF werd nader op de problemen ingegaan en tevens gezocht naar een oplossing. Ongeveer een jaar nadat de AKF zijn bezwaren naar voren had gebracht, trok het deze in nadat door bemiddeling van de Kamer van Koophandel van Noord- en Midden-Zeeland de partijen tot elkaar waren gekomen. Besloten was een groenwal tussen het bedrijf en het woongebied, die het geluidsniveau zou nivelleren, aan te leggen. Tevens zou zo’n wal een extra gunstig visueel effect opleveren. De woningbouw werd wat opgeschoven en het College van B en W beloofde het bedrijf in de toekomst alle steun te geven en de bedrijfsvoering te accepteren.
Ook de contacten met de Stuurgroep Oosterschelde verliepen uiterst moeizaam. Dit lichaam verdedigde de belangen van de diverse gemeenten die aan de Oosterschelde grensden.
Om het milieu van de Oosterschelde niet al te zeer te belasten werd er een maximum gesteld aan het aantal plezierjachten dat aan die Schelde een ligplaats zocht. Geëist werd dat het kanaal niet zou worden aangesloten op het Meer, zodat daar alleen wat spelevaren in de omgeving van de eigen woning mogelijk werd. Maar dat betekende dat de ziel uit het plan werd gehaald, omdat “het eigen bootje voor de deur” nu juist de kwintessens van het plan uitmaakte.
Uiteindelijk kwam er een compromis tot stand. Het Meer mocht op het kanaal worden aangesloten, maar er moest een drempel op negentig centimeter diepte in de ingang worden gelegd, die moest verhinderen dat schepen met een grote diepgang (dus zeewaardige jachten) konden aanleggen. De formulering was zodanig dat de ontwikkelaars er nog wat rek in meenden te bespeuren.
Toch pleitte er veel tegen een drempel. Hoe dan ook, met die negentig centimeter drempel konden gemeenten die dwars lagen in de Stuurgroep worden bewogen om over hun bewaren heen te stappen en dus werd het compromis aanvaard.
Voor een aantal mensen was de drempel inmiddels al aanleiding geweest om niet tot aankoop van een kavel over te gaan.
Er was nog een ander probleem. Bij Waterstaat en de Waterschappen is ontpolderen niet populair. Op het punt van schrijven van dit stuk lijken de inzichten daaromtrent wat te kantelen, maar toen, eind jaren tachtig, vond het idee maar weinig bijval. Ook het grote publiek, nog in de ban van de strijd tegen het water als gevolg van de verschrikkelijke gebeurtenissen in 1953 kon niet begrijpen, dat aan water (zowel zee als rivier-) weer wat meer ruimte moest worden geboden. In elk geval betekende het toen voor Waterstaatsmensen vloeken in de kerk. En dat maakte de onderhandelingen er niet gemakkelijker op.
Er moest dus overleg komen om te verwachten neveneffecten op te lossen. Ze waren van groot belang, want slaagde men er niet in de maatregelen te nemen die het probleem konden voorkomen, dan zou het plan geen doorgang vinden.
Het was vooral J. van Riesen die deze belangrijke kwestie behoedzaam door de diverse instanties wist te loodsen. Er werd een binnendijk aangelegd vanaf de Kattendijksedijk naar de Oosthavendijk. En omdat het meer al werd ingesloten door de Kattendijksedijk aan de zuidzijde en de dijk langs de AKF aan de noordzijde, was nu het meer langs alle kanten ingedijkt.
Ter wille van een natuurlijk aanzicht moest de dijk harmonieus in het golflandschap worden opgenomen. Daar is men in geslaagd, want voor wie het niet weet is die binnendijk onzichtbaar.
Natuurlijk moest ook de Gemeenteraad zich over het project uitlaten. Er moest een voorbereidingsbesluit komen voor het bestemmingsplan Het Goese Meer. Het was toen overigens al duidelijk hoe de politieke kaarten lagen. De VVD, het CDA en de PvdA. waren nagenoeg unaniem voor, D’66 had nog enige bedenkingen, terwijl de kleine christelijke partijen en Groen Links tegen waren.
In een vergadering van een aantal raadscommissies op 1 februari 1991 werd nog wat gebakkeleid over bankgaranties. Om zich te vrijwaren van de schade, die ongetwijfeld voor rekening van de gemeente zou komen, mocht de exploitant zijn verplichtingen niet (kunnen) nakomen, wilde de Raad bepaalde garanties.
Na overleg leidde dit tenslotte tot een bedrag van f 1.500.000.
Echt spannend voor de projectontwikkelaars werd het in de vergadering van 21 februari 1991. Vanuit de SGP werd geopperd dat dit bedrag te laag was.
Als de ontwikkelaars akkoord zouden gaan met de gewenste verhoging zou het project ongestoord verder kunnen gaan, maar het zou hun een aardige duit meer gaan kosten. Niet betalen opende inktzwarte verschieten van eindeloos uitstel en uit de hand lopende kosten. Dat risico mocht niet worden genomen en knarsetandend besloot men de gemeente die extra tweeëneenhalve ton te gunnen.
Toen de werkzaamheden in zicht begonnen te komen claimde Oranjewoud op grond van een oude afspraak de uitvoering. Maar de andere partners van de BV wilden van die afspraak af. Toen men die toezegging had gedaan was men zich niet volledig van de consequenties bewust geweest: een beginnersfout.
Oranjewoud kreeg het aanbod rekeningen in te dienen voor alle geleverde diensten, inclusief de diensten die ze in eerste instantie gratis zouden verrichten. Maar daar wilde het bureau niet van horen. Uiteindelijk werd het gedwongen een offerte in te dienen voor de uitvoering. Bestudering van de offerte bracht aan het licht dat het veel goedkoper kon en al gauw kon een aanzienlijk goedkopere offerte van anderen worden getoond.
Het ingenieursbureau kon nu kiezen, maar liet het afweten. Na enige schermutselingen met advocaten werd de afkoop geregeld en was de weg vrij voor uitvoering van het project. De BV ging in zee met het ingenieursbureau Bravenboer en Scheers.