Terwijl de gemeente haar eigen lijnen voor toekomstig beleid uitstippelde dachten ook anderen na over de mogelijkheden die het poldergebied, grenzend aan het Goese havenkanaal, bood. De Wilhelminapolder bijvoorbeeld meende mogelijkheden te zien op het voormalige eiland Oost-Beveland, ten westen van het Goese Sas. Het ging om de bouw van een bungalowpark, voornamelijk voor senioren, met een golfbaan en een hotelaccommodatie. Al eerder was gedacht aan vakantiebungalows en een kampeerterrein.
Er bleken nog anderen op het vinkentouw te zitten, want menigeen begreep dat hier grote kansen lagen.
Op 23 december 1987 viel er bij de gemeente Goes een brief in de bus waarin de BV Het Goese Meer verzocht toelichting te mogen geven op door haar ontwikkelde ideeën omtrent de invulling van het oostelijk deel van de Wilhelminapolder. Dit was ook daarom van belang omdat er een relatie bestond tussen de geplande verbeteringen van het Goese kanaal en de plannen van de BV. De brief was ondertekend door drs. W.J. Louisse, directeur van een BV die al geruime tijd werkte aan een gedurfd plan.
Ir. J.E. Swemmer, van huis uit stedenbouwkundige met als specialiteit stadsvernieuwing en werkzaam als hoofd stadsontwikkeling bij de gemeente Goes zocht naar wegen om voor zichzelf te beginnen.
Als trimmer lopend langs de route langs de Kattendijksedijk, de Oosterscheldedijk en de wegen door de Wilhelminapolder kreeg hij visoenen van een grote waterplas met een verdiept kanaal. Rondom de plas bungalows, aanlegsteigers voor de pleziervaart, een camping en veel groen.
Om het idee te kunnen uitwerken moest hij eerst op eigen benen staan. Daartoe nam hij contact op met drs. Louisse en samen met J. van Riesen, die voor het startkapitaal zorgde, werd BV Het Goese Meer in het leven geroepen.
Geen van drieën had enige kennis van waterbouwkunde. In die eerste ruwe opzet liep de Krukweg dood in het water en de brug kwam te vervallen. Het kanaal werd een deel van een aan te leggen meer dat zich oostelijk van dat kanaal uitstrekte van de Krukweg tot aan het nieuwe sluiscomplex. Het zou niet gemakkelijk worden dit te realiseren.
Via relaties kwamen ze in contact met het ingenieursbureau Oranjewoud. Daar werden de plannen aan voorgelegd en het bureau werd een aandeelhouderschap aangeboden op voorwaarde dat het geen rekeningen zou sturen. Het bureau accepteerde en bedong dat het later het werk ook zou mogen uitvoeren.
Nu moest er eerste een technische uitwerking komen.
De eerste wilde plannen strandden onder meer op de onwil van de Wilhelminapolder. Het oostelijk deel van de polder, tegen de Kattendijksedijk, dat geen deel uitmaakte van het plan zou in handen blijven van de Polder. Maar door de opzet van het plan sneed men zichzelf in de vingers, omdat dat poldergedeelte geïsoleerd werd van het overige landbouwgebied en door de landbouwmachines alleen via lange omwegen te bereiken was.
Ondertussen zag Goes zag af van een optie op elf hectare grond bij de Wilhelminapolder voor de eventuele uitbreiding van het havenindustrieterrein
Nu was voor het Goese Meer de weg vrij voor verdere onderhandelingen met de Wilhelminapolder over de te verwerven grond.
Het eerste deel van het af te leggen traject hield in dat er met diverse belanghebbenden gepraat moest worden. Deze oriënterende gesprekken pakten goed uit.
Informeel had Louisse al met D. van der Have, een bestuurslid van de Wilhelminapolder, gesproken. Die redeneerde strikt zakelijk, zonder het sentiment dat een aantal aandeelhouders ten toon zou spreiden. Het idee kon zelfs heel voordelig zijn gezien de geringe rendementen in de landbouw. Intussen kwam Oranjewoud met een meer uitgewerkte beoordeling van de ideeën. Het had kosteloos een basisplan gemaakt onder de afgesproken condities, maar goede ideeën en enthousiasme waren echter niet genoeg, je had ook kapitaal nodig.
Van Riesen en Swemmer wisten wel iemand. Ze stelden Piet de Visser voor, directeur van de Walcherse Bouwunie.
Er kwam een gesprek. De heren kenden elkaar. De Visser had wel oren naar een compagnonschap, maar hij stelde een aantal voorwaarden, waar de anderen van schrokken. Behalve het directeurschap wenste hij 51% van de aandelen. De Vissers eis was absurd, want het was hún idee. Maar hij bleef bij zijn conditie. Hij zou er veel geld in moeten steken, maar wilde niet het risico lopen geconfronteerd te worden met meerderheidsbesluiten waar hij niet achter kon staan.
Zonder tot elkaar gekomen te zijn gingen de onderhandelaars uit elkaar. “Je mag altijd terugkomen,” had De Visser gezegd, “even goede vrienden.” Maar zijn standpunt gaf hij niet op.
Louisse haakte af. Hij had het te druk met zijn bedrijf. Bovendien was het hele plan een gok. De infrastructuur was duur en er moest veel geïnvesteerd worden en de Wilhelminapolder zou veel vragen.
Op 7 oktober 1988 verraste de Provinciale Zeeuwse Courant zijn lezers met de kop: “Plannen voor “Goudkust” in polder Goes.”
De meningen over het plan, die iedereen in gesprekken en kranten ventileerde, liepen uiteen, maar hadden een ondertoon van meewarigheid en ongeloof.
In de eerste opzet kostten de goedkoopste kavels een ton. De directeur van het Bouwfonds in Zeeland schamperde: “Je denkt toch niet dat je in Zeeland driehonderd woningen van drie ton kunt verkopen.”
Een ambtenaar zei: ”Jullie willen natuurlijk eerst de golfbaan aanleggen en die woninkjes bouwen. En halverwege zitten wij hier met de gebakken peren. Want dat loopt toch niet. Verkocht wordt er niet en jullie gaan gewoon failliet.”